zaterdag 28 februari 2009

Satan zelve


Veertig dagen vasten
Veertig dagen bleef onze broer in de woestijn. Hij kwam er sterk vermagerd uit, gebruind en tanig en met een vastberaden blik in zijn ogen. Thomas scheerde eerst zijn jezusbaard weer kort, we gingen met zijn allen zitten voor de broodmaaltijd met wat wijn erbij, en Jezus vertelde:
‘Ik heb bezoek gehad van Satan.’
Dat was schrikken.
‘Ik heb een les geleerd van de Satan. Hij heeft mij bezocht en stelde me voor stenen in brood te veranderen omdat ik honger had.’
Jezus keek triomfantelijk rond.
’Dat heb ik geweigerd.’
We keken Jezus verwachtingsvol aan.
Natuurlijk had Jezus dat geweigerd. Als je gaat vasten in de woestijn en je hebt honger, dan is het vasten gelukt. Dan ga je geen brood van Satan aanpakken. Als je het echt niet meer uithoudt, ben je in een middagje lopen weer uit de woestijn en ga je met je broers een broodje eten.
‘Toen nam Satan me mee naar een hoge toren van de Tempel en zei dat ik naar beneden kon springen, omdat God me wel zou opvangen.’
We keken sceptisch. Op die manier kwam Satan niet ver. Dat was toch geen aanbod? Waarom zou je iets voor Satan moet willen bewijzen met risico voor eigen leven? Wat is de deal?
‘Toen liet Satan me vanaf de berg het hele land zien. Hij bood me de macht over het land aan, als ik hem zou aanbidden.’
‘En?’
‘Dat heb ik geweigerd.’
Ik was perplex.
Jacobus knikte goedkeurend, maar de rest keek hem teleurgesteld aan.
‘Het hele land?’ vroeg ik ten overvloede.
‘Het hele land. Alles!’
‘Dus het hele land, zonder de Romeinen?’
‘Uiteraard zonder de Romeinen, schoon opgeleverd.’
‘Dus het hele land, inclusief de hele ongedeelde hoofdstad Jeruzalem, de Westoever, de Gazastrook en de Golanhoogte? Alles? Zonder resolutie 181?’
‘Allemaal!’
‘En daar zouden we dan helemaal zelf de baas over zijn?’
‘Niemand anders. We zouden het hele land voor onszelf kunnen houden, we zouden het met muren kunnen afsluiten voor vreemdelingen, buitenlanders en iedereen die ons niet beviel.’
‘Dan moeten we ook een eigen leger hebben.’
‘Dat zouden we allemaal zelf kunnen regelen en beslissen.’
‘En dat leger rusten we dan uit met de modernste wapens van gesmeed ijzer, zodat we onoverwinnelijk worden? Een eigen wapenindustrie?’ vroeg Thomas
‘Plato schijnt het atoom al uitgevonden te hebben!’ wist Jacobus, die nu even uit zijn rol viel.
‘Onze bronnen bezetten bij de Syriërs?’ suggereerde Joses.
‘Onze eigen slavenhandel?’ vroeg Thomas.
‘Alle nederzettingen van de Palestijnen opdoeken en Joodse kolonies stichten?’ vroeg ik.
‘Alleen wat goed zou zijn voor het land’, zei Jezus streng.
‘Wij zouden zelf kunnen beslissen wat goed voor ons was?’
‘Helemaal zelf.’
‘En dat aanbod kwam van de Satan?’
‘In hoogst eigen persoon.’
‘En je hebt dat geweigerd?!’
Ik kon een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. Het was een best aanbod wat niet snel nog een keer zou komen. Daar kon je zomaar tweeduizend jaar op wachten.
Het aanbod van Satan was helemaal niet zo verkeerd. Er was zelfs niets mis mee, behalve dat het van de Satan kwam.
Ik wilde niet uitsluiten dat er volksgenoten zouden zijn die zo’n aanbod wél met twee handen zouden accepteren, al kwam het van de Satan zelve. Ze zouden een plausibele reden bedenken waarom ze zo’n aanbod zouden accepteren en we zouden ze misschien fundamentalisten of politici noemen. Maar iemand moet vuile handen maken en we zouden er allemaal van mee profiteren. Als ik Jezus was, zou ik zijn weigering maar niet doorvertellen, niet iedereen zou er even blij mee zijn.
Jezus keek ons afwachtend aan, alsof hij een vraag of opmerking van ons verwachtte.
Wij keken puzzelend terug.
‘Waarom heb je dat niet aangepakt?’ vroegen we - minus Jacobus - in koor.
Jezus glimlachte. Dit was de vraag die hij had willen horen, dat kon je aan zijn gezicht zien en dat zagen wij ook wel, maar we snapten niet wat Jezus nou meer wist dan wij.
‘Denk nou eens na’, zei Jezus op dat belerende toontje van hem. Alsof hij er zelf geen veertig dagen en nachten over had moeten doen.
‘Ik zal het uitleggen: Satan vraagt in ruil voor ons mooie land dat je hem erkent.’
Wij knikten. Natuurlijk, niets voor niets en iemand die ons ons eigen land teruggeeft, verdient best wat erkenning.
‘Dat is geen probleem’, zei Jezus.
Hij deed er wel wat luchtig over, maar dat was misschien onderdeel van zijn nieuwe inzicht.
‘Maar deed God niet hetzelfde toen hij aan Abraham het Beloofde Land aanbood? God eiste dat in ruil voor het land, het hele volk zijn ziel en zaligheid in zijn handen zou leggen. En toen God het na duizend jaar voor een tweede keer aan Mozes beloofde, eiste hij wéér hetzelfde. God had ook kunnen zeggen: ‘Afgegaan, plaats vergaan, laat die arme volkeren die er nu wonen maar zitten. Maar om ons voor zich winnen, moesten die arme volkeren ook nog eens door ons verjaagd worden. Met die volken had God misschien niets, dus het doel heiligde de middelen. Maar wat is dan het verschil tussen God en Satan?’
Jacobus wierp zich verschrikt voorover op de grond, handen boven zijn hoofd en op alle toorn van boven voorbereid.
Wij keken met open monden naar onze Jezus. Had hij in de woestijn een zonnesteek opgelopen?
Maar Jezus was nog niet klaar.
‘Denk nog eens verder. Hoe kan de Satan het land aanbieden, als dat door God ook al een keer is aangeboden aan Abraham en Mozes? Je kunt een land maar één keer aanbieden en het is van God óf van Satan. Allebei kan niet.’
De Verenigde Naties bestonden toen nog niet.
‘Wie heeft nou de papieren van ons land: God of Satan? En als Satan die papieren heeft, hoe komt hij daar dan aan? Want eerst waren ze van God. Heeft God ze aan Satan gegeven? Heeft Satan ze afgepakt? Werkt Satan in opdracht van god?’ Jezus keek ons triomfantelijk aan.
‘Wist je wel zeker dat het Satan was?’vroeg Jacobus, bezorgd over Jezus welzijn.
Jezus lachte, het klonk blij alsof hij van iets verlost was.
‘Wij zijn zelf Satan’, zei hij.
Wij schrokken wederom.
‘Wij willen ons zelf laten verleiden met land of macht, wij maken Satan.’
‘Natuurlijk’ beaamde Jacobus, maar nog niet overtuigd over het verdere verloop van Jezus’ gedachtegang.
‘Dan had Satan je dus eigenlijk niets aan te bieden,’ zei ik teleurgesteld.
Jezus glimlachte. ‘Maar dat weet de Satan niet van tevoren, anders biedt hij het niet aan. Pas dan kun je iets weigeren.’
‘Het is dus eigenlijk uitlokking!’riep ik. ‘Eigenlijk werkt de Satan in dienst van God.’
‘Nee’ zei Jezus, ‘als wíj dwalen maken wíj de Satan machtiger dan God! En als we het goede doen, maken wij God machtiger dan Satan. Zo simpel is het.’
‘Dus wij zijn eigenlijk de baas over God?’ vroeg ik optimistisch.
Jezus glimlachte. ‘Voor het eerst begrijp je iets.’
Ik bloosde bij dat compliment.
‘Wij zijn god’, zei Jezus.
We wisten nu niet of we weer moesten schrikken.
‘Als we zelf God of Satan zijn, dan had je het aanbod van Satan toch kunnen aannemen?’ vroeg ik.
‘Ja, en dan zouden we het ook krijgen: met veel bloedvergieten en doden, moord- en doodslag en rouw. Dan moeten we mensen gaan onderdrukken, niet alleen de Romeinen, ook de Grieken, de Arabieren, de Palestijnen, El Fatah, Hamas, de vredesactivisten, alle inwoners eigenlijk. Dan neem je zelf Satan aan je zijde en niet god.’
‘Wat is het verschil?’ vroeg ik.