maandag 6 april 2009

Het Oog van de Naald


‘Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van de naald te gaan dan voor een rijke om ons koninkrijk binnen te gaan.’
‘Moet het niet zijn: gemakkelijk voor een “kabel” door het oog van de naald te gaan?’ vroeg ik.
Jezus zuchtte. ‘Zei ik nou “καλώδιο” of “καμήλα”?’
‘Ik verstond “kameel”.’
‘Dan bedoel ik ook een kameel.’
‘Maar een kameel kan toch niet door het oog van de naald gaan? Dat is toch geen vergelijking? Dat is onzin.’
Jezus en Judas wisselden geamuseerde blikken uit. Zeg niet dat je met Jezus niet kon lachen.
‘Weet je niet broertje’, zei Jezus op de toon die ik zo goed kende en haatte: ‘Dat er in Jeruzalem, als de poorten gesloten zijn bij zonsondergang, er nog één klein poortje iets langer open blijft? Een poortje zo klein dat een mens er net gebukt en zijlings door kan gaan, dus geen krijger te paard of met wapens, zóóó klein?’
Nee, dat wist ik niet. En ik had al spijt van mijn vraag.
‘En zal Judas die uit de grote stad komt je dat vertellen?’
Nu had ik Jezus nog kunnen negeren, daar is het een broer voor. Maar Judas met al zijn gezag, die kon ik niet zomaar mijn rug toekeren hoe graag ik dat ook gewild had.
‘Dat poortje heet Het Oog van de Naald’, zei Judas effen.
Natuurlijk, Judas wist de weg in de grote stad. Daar zou hij later nog eens gebruik van maken.